Wat zijn bronnen?
Waar komt bronwater vandaan?
Een bron is een plaats waar grondwater uit een watervoerende laag aan de oppervlakte komt. Bronnen vormen zo de overgang van grondwater naar oppervlaktewater. Bronnen die gedurende het hele jaar water geven, noemen we permanente bronnen. Wanneer bronnen slechts gedurende gedeelten van het jaar water geven, doordat de grondwaterstanden sterk wisselen, spreken we van intermitterende bronnen.
Watervoerende laag (aquifer) = een geologische laag die voldoende poreus en doorlatend is om een grote hoeveelheid grondwater in op te slaan.
Brontypologieën
De omstandigheden waaronder bronnen kunnen ontstaan, lopen sterk uiteen waardoor de classificatie van bronnen afhangt van de manier waarop je ze wil indelen: volgens uitzicht, biologische waarneming, geologische kenmerken... Voor dit project maken we een opdeling in volgende typologieën:
Alleenstaande puntbron
Een alleenstaande puntbron is een bron waar nabij geen andere bron voorkomt. De bron vormt geen onderdeel van bronnen in serie of een bronzone.
Bronnen in serie
Wanneer meerdere bronnen op dezelfde hoogte of trapsgewijs in de buurt van elkaar voorkomen (minstens 3 bronnen op minder dan 150 meter van elkaar) spreken we over bronnen in serie.
Bronzone
Een bronzone is een beperkt gebied waar heel wat verschillende bronnen dicht bij elkaar voorkomen.
Vernatting van het landschap
Een permanente vernatting van het landschap, door grondwater dat verticaal, onder druk aan de oppervlakte uit de bodem komt. We noemen dit een artesische bron of kwel.
Hoe ontstaat een bron?
Binnen de regio van de Brabantse Wouden bestaat de opbouw van de ondergrond uit een vrijwel waterdichte kleilaag (Ieperiaanse klei) met daar bovenop een waterdoorlatende zandlaag (Brusseliaanse zanden). Wanneer het regent, sijpelt water geleidelijk aan in de bodem tot het botst op de ondoorlatende kleilaag. Het water vormt een waterlens in deze zandlaag die fungeert als reusachtige wateropslag. Op hellingrijke plaatsen, zoals onze riviervalleien, waar de zandlaag overgaat in de kleilaag, kan grondwater aan de oppervlakte komen: de bronnen. Omdat de watervoerende laag en de valleihelling twee vlakken zijn die elkaar kruisen, krijg je vaak niet één maar een hele reeks bronnen op dezelfde hoogte.
Waar de valleien of zijdalen zich dieper hebben ingesneden dan de bovenzijde van de waterdichte kleilaag komen permanente of tijdelijke bronnen voor. Deze bronnen bevinden zich op de valleirand en worden gevoed door het hemelwater dat insijpelt hogerop op de plateaus. Het brondebiet wordt bepaald door de hoogte van het waterpeil in de watervoerende laag in de ondergrond.